|
||||||||
We duiken nog eens in de Nordic Folk met dit Zweeds-Estse viertal dat niet enkel die twee nationaliteiten en bijzonder kenmerk heeft, maar aan de Zweedse kant ook nog eens bestaat uit twee broers en een zus, wat altijd een garantie is op heerlijke samenzang. Hoe dat precies komt, weet ik ook niet, maar het is wel een vaststelbaar feit: als broers en zussen beginnen samen te zingen, krijgt dat altijd een tikkeltje extra kwaliteit mee en dat is niet anders bij de familie Dluzewski. Broers Gabbi en Daniel bespelen respectievelijk de bouzouki & mandoline en staande bas, zus Natasja neemt de viool voor haar rekening en hun Estse “zuster” Säde Tatar is in de weer met allerlei fluiten. De vier maakten deze debuutplaat al bijna twee jaar geleden, maar het is nu pas dat die plaat bij ons verdeling krijgt via het onvolprezen Duitse Nordic Notes label. Op deze plaat werkt het viertal zich door negen liederen heen, waarvan alle melodieën eigen creaties zijn, vaak gebaseerd op traditionele teksten. Dat levert een werkelijk indrukwekkend debuut op, waarvan je, ook na ampele beluistering, nauwelijks kunt zeggen wat er nu het meeste indruk maakt: is het de fantastische samenzang? Is het het gemak waarmee de melodieën bedacht lijken te zijn? Zijn het de geweldige arrangementen of eerder de manifeste instrumentenbeheersing? Ik heb de plaat nu een dozijn keren gehoord en ik kan niet anders dan tot de slotsom komen dat het de optelsom van dit alles is, dat deze plaat tot zo’n geweldige luisterervaring maakt. Wat het viertal doet, klinkt tegelijk vertrouwd en verrassend in de oren. Dat moet wel te maken hebben met een haast grenzenloos vertrouwen dat de vier in mekaar hebben en dat maakt dat ze allerminst bang zijn om de muziek te “laten gebeuren”. Geen vooropgestelde plannen, me dunkt, maar de wil, de openheid en de bereidheid om een melodie te laten ontstaan en daarmee dan aan de slag te gaan, zowel aan de vocale als aan de instrumentale kant. Dat levert een dikke drie kwartier heerlijke folkmuziek op, die aan de ene kant “nieuw” in onze oren klinkt en tegelijk bij momenten dingen voortbrengt, die behoorlijk nauw aansluiten bij zaken waarmee we wel vertrouwd zijn, vanuit onze Lage Landenfolk of de Angelsaksische neef ervan. Neem nu “En Sjömansbrud” (“Een zeemansbruid”): dat lied kon net zo goed op het repertoire van “onze” Kadril of Laïs gestaan hebben als bij het Nederlandse Fungus van destijds of bij de Engelse nieuwe ster Bella Hardy. Het is een bewijs van de universaliteit van muziek: grenzen doen er daarbij niet toe en een goeie melodie stopt niet aan één of andere door mensen uitgetekende landsgrens. Luister maar eens naar “Psalm 210/Elden” uit het klassieke Zweedse Psalmenboek: dit had zo bij Flairck op een plaat kunnen staan of door de grote Bert Jansch onder handen zijn genomen. Verrassende tempowisselingen, improvisaties, die telkens weer netjes op hun pootjes terecht komen…het zit allemaal in deze bijzonder fijne plaat die, naar ik hoop, de deur naar concerten in onze regio zal openduwen. Ik wil namelijk wel eens live meemaken hoe het kwartet, dat kennelijk erg weinig last heeft van ego, op een podium een instrumental als “Isen som brast i skratt” ontwikkelt en ontvouwt. Heerlijke plaat ! (Dani Heyvaert)
|
||||||||
|
||||||||